Carry van Bruggen wordt geboren in een zeer kinderrijk (17) gezin in Smilde en verhuist al snel naar Zaandam. Daar volgt ze een opleiding tot onderwijzeres. Vanaf 1900 geeft ze les in Amsterdam. In de hoofdstad krijgt ze door toedoen van haar broer Jacob Israël de Haan contact met de culturele wereld. Carry vertaalt, schrijft recensies, verhalen en romans. Ze debuteert met de bundel In de schaduw over haar joodse jeugd en haar weinig positieve herinneringen aan Indië. Haar eerste romans zijn sterk door het naturalisme bepaald, in later werk gaat het haar meer om 'subjectieve zelfverdieping'. Het door Frans Coenen zeer bewonderde Heleen is daar een goed voorbeeld van. De rol en de positie van de vrouw komt in die roman voor het eerst duidelijk naar voren: 'swaarom alles is zoals het is' Tijdens een voordracht in Bussum op 3 april 1928 stort ze in. Gedurende de laatste vier jaar van haar leven verblijft zij regelmatig in psychiatrische inrichtingen. Hoewel ze aan het gebruik van grote hoeveelheden slaapmiddel gewend was raakt ze in november 1932 in coma, Na enkele dagen krijgt ze ook nog een longontsteking. Zonder bij kennis te zijn geweest overlijdt ze op 16 november 1932. Er bestaan twijfels of hier sprake was van zelfmoord; algemeen wordt dit wel aangenomen. Op 19 november 1932, een herfstige dag, word Carry van Bruggen op de Algemene begraafplaats in Laren begraven. Geen enkel bloemstuk dekte de baar. Een zwart kleed was over de kist gedrapeerd en werd na de ter aarde bestelling over het graf gelegd.