Memento
Product informatie
€ 24,50
0 van de 5 sterren
0 reviews
Koop het product
Koop het product
OVER DE VERTALER GERARD RASCH Enkele maanden voordat Gerard Rasch op 10 maart 2004 overleed, besloot hij alle poëzievertalingen bijeen te brengen die hij in de afgelopen decennia om uiteenlopende redenen ongepubliceerd liet. Hij vroeg zijn dochter Miriam om na zijn dood een selectie te maken van de beste vertalingen van deze hem zo dierbare gedichten en die namens hem te bezorgen en in te leiden. In Memento zijn alleen gedichten opgenomen die niet eerder in boekvorm in het Nederlands verschenen. De uitgave is niet alleen een ode aan Rasch veelzijdige talent - voor zijn vertalingen werd hem in 1997 de Martinus Nijhoff-prijs toegekend - maar biedt tevens een verrassend overzicht van de Poolse poëzie uit de twintigste eeuw. OVER DE DICHTERS Stanislaw Jerzy Lec (1909-1966) De dichter Lec was van aristocratische afkomst en schreef vooral korte, felle satirische en lyrische verzen. Hij ontsnapte uit het concentratiekamp, vocht in het verzet van Warschau en werkte na de oorlog in overheidsdienst. In 1950 brak hij met de Stalinistische orde. Lec werd vooral beroemd met zijn aforismen, die hij in 1956 begon te schrijven en die in het Nederlands gebundeld zijn onder de titel Het grote boek der ongekamde gedachten (Meulenhoff, 1974). Kazimierz Wierzynski (1894-1969) >Wierzynski behoorde in het interbellum tot de groep Skamander, die uiting gaf aan de vreugde over de langverbeide Poolse onafhankelijkheid na de Eerste Wereldoorlog. Lang duurde het optimisme niet; in de jaren 20 en 30 sloop de ernst Wierzynski's gedichten binnen. De sociale en politieke realiteit zorgde voor een bittere toon. Na de oorlog maakte de verwijzing naar de actualiteit plaats voor een existentiële thematiek. Wierzynski vestigde zich in het buitenland en de worstelingen van de émigré-schrijver worden in zijn werk voelbaar. Tadeusz Borowski (1922-1951) In 1942 debuteerde Borowski met een clandestiene bundel gedichten die gerekend kan worden tot het 'scatastrofisme's. De gedichten, net als die in zijn latere bundels, zijn zeer beeldend maar doordrenkt van een rauwe wanhoop. Een jaar na zijn debuut werd Borowski opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz, om de bevrijding ten slotte vanuit Dachau mee te maken. In zijn poëtische werk en in zijn verhalenbundels (Hierheen naar de gaskamer, dames en heren (Arbeiderspers, 1980)) beschreef hij zijn kampervaringen. Op achtentwintigjarige leeftijd pleegde Borowski zelfmoord. De nacht boven Birkenau en de cyclus De zon van Auschwitz verschenen eerder in Parmentier (jaargang 10, nr. 1/2). Zbigniew Herbert (1924-1998) Van Herbert verscheen in 1999 het volledig werk in het Nederlands (Verzamelde Gedichten, De Bezige Bij). Daarin zijn echter niet de vier hier afgedrukte gedichten opgenomen, die gelden als Herberts debuut. Ze verschenen in 1950 in een katholiek tijdschrift en zijn ook in Polen lang uit het verzameld werk geweerd. Herbert werd geboren in Lwów, vocht in het verzet en studeerde onder andere rechten en filosofie. Hij weigerde zich aan het Stalinisme te conformeren waardoor zijn eerste bundel pas in 1956 kon verschijnen. Gedurende zijn leven zou hij uitgroeien tot één van de belangrijkste Poolse moderne dichters. Aleksander Wat (1900-1967) Na zijn debuut in 1920 als futuristisch dichter schreef Wat jarenlang niet. Pas in 1957 verscheen er opnieuw een bundel het futurisme had hij achter zich gelaten en Wat werd onthaald als een jonge dichter. Wats leven is getekend door oorlog en gevangenschap, ziekte en pijn. Zijn poëzie is zeer autobiografisch en dus ook doordrongen van het lijden en de wanhoop, die echter gepaard gaan met een onnavolgbare humor. In het Nederlands verschenen eerder de bloemlezing Met de huid geschreven (Meulenhoff, 2001) en de autobiografie Mijn twintigste eeuw (Meulenhoff, 2001). Julia Hartwig (1921) Hartwig debuteerde in 1956 en behoort daarmee tot de generatie van Herbert en Wislawa Szymborska. Lange tijd bleef zij relatief onopgemerkt, hoewel ze voortdurend poëzie van hoog niveau schreef. Van grote invloed op haar werk is de Franse poëzie, in het bijzonder de auteurs van het prozagedicht. Ze publiceerde zowel vertalingen van als studies over dichters als Rimbaud en Apollinaire. Pas de laatste jaren krijgt ze de erkenning die ze verdient en heeft ze diverse binnen- en buitenlandse prijzen in de wacht gesleept. De hier gepubliceerde gedichten verschenen eerder in Tirade (maart 2003). Czeslaw Milosz (1911-2004) Milosz is de koning van de Poolse poëzie en een belichaming van de twintigste eeuw. Hij begon al voor de Tweede Wereldoorlog te publiceren en schreef tot in deze eeuw door: zijn schrijverschap beslaat ruim zeventig jaar. Geboren op het platteland van wat nu Litouwen is en volwassen geworden in Warschau, vertrok hij in de jaren 50 naar het buitenland om pas dertig jaar later terug te keren. In zijn gedichten spreekt een man die geëngageerd is, oog heeft voor het kleine geluk en die verbluft door zijn eruditie. In 1980 leverde dit hem de Nobelprijs op. Een ruime keuze uit zijn poëtisch werk, voorzien van een uitgebreid nawoord, verscheen in het Nederlands als Gedichten (Atlas, 2003). Orfeus en Euridice is een van zijn laatste werken, geschreven naar aanleiding van de dood van zijn vrouw. Miron Bialoszewski (1922-1983) Net als Herbert en Hartwig debuteerde Bialoszewski in 1956, toen de dood van Stalin kunstenaars wat vrijer liet ademen: een absolute noodzaak voor Bialoszewski, die experimenteerde met de taal, haar grenzen opzocht en uitrekte en zelfs kwam tot een radicale anti-poëzie . Woorden verliezen hun betekenis en zijn dingen die letterlijk gebroken kunnen worden (wat het vertalen er niet makkelijker op maakt). Naast poëzie hield hij zich ook enige tijd bezig met absurdistisch theater. In tegenstelling tot sommige collega-schrijvers woonde Bialoszewski zijn hele leven in Polen, vaak in grote armoede en slechte gezondheid. Urszula Koziol (1931) Koziol is afkomstig van het Poolse platteland en dit is in haar poëzie duidelijk te herkennen. Ze schrijft niet zozeer over de existentiële problematiek van de individuele mens, maar zoekt in haar gedichten naar de grond van die mens, naar zijn wortels wat ook in verband met de natuurlijke omgeving moet worden gedacht. Naast schrijfster van poëzie, proza, theaterteksten en columns is Koiziol ook redacteur van het belangrijke literaire tijdschrift Odra. In 2001 was ze te gast op het Poetry International Festival te Rotterdam. Anna Swirszczynska (1909-1984) Ondanks het grote leeftijdsverschil tussen Swirszczynska en bijvoorbeeld Szymanska en Krynicki, behoren zij toch min of meer tot dezelfde dichtersgeneratie. Swirszczynska debuteerde al in 1936 met een vernieuwende en ook door de kritiek opgemerkte bundel. Toch zou het tot de jaren 70 duren voor ze bekend werd en tot na haar dood voor haar werk, met behulp van Milosz, een plaats veroverde in de canon. Dit zou te maken kunnen hebben met de zelfbewuste vrouwelijkheid die uit haar werk spreekt en die voor de door mannen bevolkte literaire wereld te vreemd, misschien zelfs onacceptabel was. Adriana Szymanska (1943) Szymanska is een van de minder maatschappelijk georiënteerde dichters. Haar werk toont vooral een graven in het eigen ik, en een doorgronden van de relaties die dat ik onderhoudt tegenover anderen (de man) en de natuur. In haar vroege poëzie ligt daarbij de nadruk vooral op de lichamelijkheid, later verschuift dit naar een meer geestelijke houding, die echter niet minder geëxalteerd is. Szymanska hanteert in die teksten een taal die religieus-extatisch te noemen is. Hier zijn vooral gedichten uit de latere periode opgenomen. Ryszard Krynicki (1943) Krynicki schrijft tegenwoordig niet meer; hij werkt hoofdzakelijk als (poëzie)uitgever. Net als veel andere dichters heeft ook hij te lijden gehad onder de censuur. Zijn achtergrond is linguïstisch en in zijn werk wordt de taal de officiële taal van de overheerser ontleed en op die manier ontmaskerd. Dat wil niet zeggen dat zijn gedichten hermetisch zijn of vooral een semantisch spel vormen. De taal blijft in deze poëzie heel dicht op de huid van de werkelijkheid zitten: een werkelijkheid die dus óók om ontleding en ontmaskering vraagt. In een later stadium verlaat Krynicki deze vorm en schrijft hij (nog steeds geëngageerde) poëtische miniaturen en epigrammen.